Boekrecensie – ‘Plugged In’ over de invloed van media op kinderen en jongeren, en wat wij daarmee moetenLongread

dinsdag 19 december 2017

Een aantal maanden geleden verscheen ‘Plugged In: How media attract and affect youth’ van Patti Valkenburg en Jessica Taylor Piotrowski (Yale University Press). Een must read wat mij betreft voor opvoeders, leerkrachten en met name ook voor mediamakers. Ook Mark Deuze, collega van de auteurs, refereerde tijdens het debat rond zijn boek ‘Leven in media’ (1) in Pakhuis De Zwijger op 8 december jl. aan dit boek. Ik waarschuw jullie: ‘Plugged In’ is zo’n rijk en goed boek, dat een blogrecensie het risico loopt om belangrijke zaken te vergeten. Ik had dus de neiging tot het maken van een goede samenvatting, maar dat voert te ver. Je moet het zelf lezen. Hier een ‘proof of the pudding’.

In prettige stijl behandelen de auteurs in 15 vlot geschreven hoofdstukken de razendsnelle ontwikkeling van de media van de afgelopen decennia en de invloed ervan op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. De auteurs behandelen zowel de donkere als de positieve kanten van deze ontwikkelingen en plaatsen deze in een helder verband, geïllustreerd met een veelheid aan onderzoeksvoorbeelden.

Was het kind tot halverwege de 18e eeuw een miniatuurvolwassene, met de opkomst van de verlichting en Rousseau’s beroemde werk ‘Emile ou de l’education’ (1762) werd het kind als kwetsbaar gezien. Er kwamen kindervarianten van de bijbel, sprookjes, scholen en veel later ook wetten tegen kinderarbeid. Het kind had dus recht op zijn eigen media. De opkomst van televisie deed deze kindertijd, aldus Neil Postman, verdwijnen. Kinderen keken vanaf de introductie van televisie veel programma’s voor volwassenen, ouders raakten hierdoor hun autoriteit geleidelijk aan kwijt. De roerige jaren ’60 en ’70 versnelden dit proces: ingewikkelde thema’s als seksualiteit, geloof, politiek werden onderwerpen in de jongerencultuur en uit de taboesfeer gehaald. De representatie van het wereldwijze kind in tv-programma’s speelde ook een grote rol in de verschuiving van hiërarchie in gezinsverhoudingen. De terugkeer van de miniatuurvolwassene leek hiermee een feit.

Het ‘mainstreaming’-effect, waarbij media bijdragen aan vermindering van verschillen tussen sociale groepen, wordt als verklaring aangevoerd voor het hedendaagse accent op ‘jong’ willen zijn. Kleding- en muziekkeuzen van verschillende generaties lijken hierdoor te worden gedomineerd en ook de media versterken deze beeldvorming.

Het paradoxale is echter dat veel jongeren een langere ‘moratorium’-fase (2) door lijken te maken. Ze nemen meer tijd voor experimenteren met hun identiteit en stellen verantwoordelijkheden uit. In Italië bijvoorbeeld woont meer dan de helft (!) van de 18 tot 35-jarigen nog thuis. Zij worden ‘bamboccioni’ of grote baby’s genoemd. Hoe zou dat in Nederland zijn?

Beïnvloedbaarheid & behoeften van kinderen

Zijn jongeren narcistischer dan vroeger? De auteurs geven aan dat het zelfbewustzijn en zelfvertrouwen onder hedendaagse jongeren lijkt te zijn toegenomen en dat zij ook enigszins narcistischer lijken dan vorige generaties. Lijken, want onze cultuur is ook veranderd: de selfiecultuur toont aan dat het jezelf laten zien als gewoner wordt gezien dan vroeger.

Het ‘injectienaald’-perspectief bepaalde het onderzoek naar media-invloeden in de beginjaren van de film. De mens was kwetsbaar en beïnvloedbaar. De macht van propaganda leidde zelfs tot oprichting van het Institute for Propaganda Analysis (IPA) in Amerika in 1937. Een soort Mediawijzer.net avant la lettre dus, maar dan met accent op alleen de negatieve invloeden van het medium.

De invloed van film leidde tot grootscheeps imitatiegedrag van idiolen en gangsters door jongeren. Tussen 1929 en 1933 werd een grootscheeps onderzoek gedaan naar deze invloed, op aandrang van de Amerikaanse samenleving. Deze omvangrijke studies leverden geen bewijs voor de universele en sterke invloed op kinderen. Ook onderzoek na Orson Welles’ beroemde radio-uitzending ‘War of the Worlds’ (1938) liet zien dat paniek bij luisteraars afhankelijk was van peroonlijkheid en sociale klasse. Veel religieuze luisteraars bleken de uitzending als teken van god te hebben ervaren.

Een belangrijke constatering is dus dat een minderheid van de kinderen en jongeren gevoelig is voor bepaalde media-uitingen. De opvattingen over kinderen en jongeren worden door de auteurs geplaatst op een schaal van ‘het kwetsbare’ tot ‘het zelf in staat zijnde’ kind.

In een aantal hoofdstukken behandelen de auteurs de ontwikkeling van respectievelijk baby’s, peuters, kleuters, kinderen en voege- en late adolescenten. Met Piaget’s theorieën als basis worden de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen in deze leeftijdsgroepen besproken. Er wordt uitgegaan van het ‘wederkerigheids’-perspectief; hierbij is de wederzijdse beïnvloeding tussen ontwikkeling van het kind en het gebruik van media uitgangspunt. Gezien de hedendaagse discussies over media en het belang van empathie is het hoofdstuk over peuters heel relevant. Bijzonder herkenbaar is wat wel het ‘Pink Frilly Dress’-fenomeen wordt genoemd: de dringende behoefte van meisjes vanaf 3 jaar om zich als prinses te willen kleden. Voor jongens geldt hetzelfde, zij het dat het dan gaat om een echte jongens-outfit. De media spelen hier bijzonder handig op in en de commerciële wereld heeft als geen ander doorgehad hoe in te spelen op dit type behoeften van het kind. De invloed van Teletubbies (BBC, 1997) blijkt groot. De leeftijd voor starten met mediagebruik is inmiddels gedaald tot een leeftijd van 3-5 maanden. Het belang van goede mediawijsheidvoorlichting en -lessen voor opvoeders wordt hiermee vanzelfsprekend onderstreept.

Egocentrisme en ideaalbeelden

De auteurs proberen antwoorden te vinden op de vraag waarom er bij adolescenten (vanaf 12 jaar) sprake is van zo’n sterk ‘Rattenvanger van Hamelen’-effect in hun sociale mediagebruik. Heel interessant zijn de passages over de prefrontale cortex bij jongeren en de vermeende onrijpheid daarvan. Onderzoek toont aan dat motivatie een veel sterkere indicator is voor zogenaamd onvolwassen gedrag dan eerder werd aangenomen. Als vader van twee millennial-kinderen kan ik dit absoluut beamen! De ‘moderate discrepancy’-hypothese, die zegt dat het gebruiksgemak van media dicht bij het cognitieve en sociaal-emotionele niveau van het kind moet liggen, geldt ook voor jongeren. Kijk naar Snapchat en Instagram, naar games. Snelheid en variatie staan hier centraal. Bij adolescenten zie je terug wat ook bij peuters herkenbaar is: egocentrisme. Een ‘denkbeeldig publiek’ is voor jongeren vaak een reden zich bekeken te voelen. Niet vreemd dat sociale media hierbij versterkend werken, waarbij jongens en meisjes te maken hebben met de dwang van ideaalbeelden. Overigens iets dat ook gebeurde bij de opkomst van de speelfilm, begin jaren ’20 van de vorige eeuw. De ontwikkeling van identiteit, intimiteit en seksualiteit bij vroege adolescenten (12-15) en de vragen die dit bij hen oproept verklaren deels het intensieve gebruik van sociale media in deze groep.

Een veelbesproken onderwerp is de veronderstelde invloed van mediageweld op gedrag. De auteurs geven aan dat het beperkte effect dat men kan aantonen vanuit meta-analyses van onderzoek, pas iets zegt voor zover dit effect betekenisvol is. Er is een groep kinderen wiens gedrag sterk wordt beïnvloed door mediageweld. Echter, deze groep is een stuk kleiner dan de groep voor wie dat niet geldt en er zijn vele factoren die hierbij een rol spelen en waarvan de invloed verder onderzocht dient te worden. De auteurs beschrijven vijf theorieën die proberen de effecten van mediageweld te verklaren en een model dat deze theorieën combineert: het General Aggression Model ((3) (2002, Anderson, Bushman). Verder worden vijf contextuele kenmerken van mediageweld genoemd die aggressieverhogend kunnen werken. Dat het rechtvaardigen van geweld daarbij hoort zal geen verbazing wekken. Een handige lijst die helpt bij de inschatting van media en hun gebruik door kinderen.

Computers zijn maar dingen, toch is onze interactie ermee sociaal

‘Suspension of disbelief’ is het vermogen van de mens om te geloven in wat hij ziet en twijfel over de echtheid ervan ‘te parkeren’. Hiermee kunnen we ons emotioneel verbinden met fictie, een verworvenheid van de moderne mens en een gevolg van het leren van taal. De impact van entertainment op onze emotionele respons heeft hiermee te maken. We kennen wellicht de films ‘Psycho’ (1960) van Hitchcock en ‘Jaws’ (1975) van Spielberg; deze vormden een omslagpunt in dit opzicht, in dit geval gebruikmakend van de diepere behoefte van de mens om angst te ervaren als hij zich veilig weet. Door filosofen wordt dit de ’tragedie-paradox’ genoemd. De hoeveelheid opluchting weegt hierbij ongeveer op tegen de hoeveelheid angst die wordt ervaren. In breder verband komen onze entertainmentvoorkeuren voort uit zowel hedonistische (genieten) als eudemonische (streven naar een betekenisvol leven) motieven. We kunnen een gevoel van geluk ontlenen aan een fictief karakter dat moet lijden, wetend en voelend dat dat niet voor onszelf geldt. Onze interacties met nieuwe media en computers zijn sociaal, ondanks ons bewustzijn van het feit dat computers gewoon maar dingen zijn. In de film ‘Her’ (2014) waar de hoofdpersoon verliefd wordt op een fictieve virtuele persoon, feitelijk een softwareprogramma, wordt dit heel duidelijk. Precies deze discussie voerden we tijdens het recente debat in Pakhuis De Zwijger toen het ging om het type relatie tussen ouderen en zorgrobots. Een fascinerend onderwerp, zeker met de oprukkende hoeveelheid toepassingen van kunstmatige intelligentie.

Reclamewijsheid & seksuele ontwikkeling

Blootstelling aan advertenties veroorzaakt een toename van merkherkenning en dit geldt ook voor meer televisiekijken. Voor de veelgehoorde aanname dat het waardebesef van kinderen door veelvuldig advertenties kijken zou verschuiven naar meer materialistisch, is geen bewijs gevonden. Ik ben benieuwd wat de invloed van nog meer gepersonaliseerde advertenties hebben op dit waardebesef. De auteurs noemen dit vraagstuk belangrijk voor toekomstig onderzoek.

De auteurs pleiten voor het beperken van commerciële boodschappen gericht op jonge kinderen. Overleg met overheden en bedrijven zou hiertoe moeten leiden.

Een ander klassiek thema is de invloed van seksualiteit in de media. Door de toegenomen hoeveelheid seksuele uitingen en boodschappen in hedendaagse media is het verschil tussen seksualiteit en porno lastiger te maken. De stereotypering van rollen van man en vrouw blijkt daarnaast door de opkomst van amateurporno versterkt te worden. De schrijvers spreken hun hoop uit dat er meer onderzoek komt naar hoe media de gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen kunnen stimuleren.

Creativiteit als 21e-eeuwse vaardigheid

Ook Sesamstraat (1969) komt aan bod. Voor het eerst werd gedegen academisch onderzoek omgezet in kinderprogrammering, in een mooie mix van entertainment en inhoud. Vanaf 1990 werden naast cognitieve vaardigheden ook sociaal-emotionele vaardigheden de basis voor de programmering van Sesamstraat als educatief programma. Het mooie is dat deze benadering in 1996 leidde tot de Childrens Television Act, waarin bepaald werd dat televisiezenders minimaal 3 uur educatieve programmering moesten uitzenden gericht op kinderen. Dat het bevorderen van creativiteit als belangrijke 21e-eeuwse vaardigheid meer en meer een doel is van educatieve media wordt door dit voorbeeld onderstreept.

Zelfpresentatie en zelfonthulling

Het werk van de Nederlandse kunstenares Rineke Dijkstra wordt genoemd als illustratie voor de impact van sociale media; jongeren vinden hun presentatie naar de buitenwereld steeds belangrijker en in hun sociale media-uitingen wordt dit heel duidelijk. De razendsnelle opkomst van de smartphone heeft hier sterk aan bijgedragen. De auteurs wijzen op de betekenis van zeven opbrengsten van sociale media die van invloed zijn op de ontwikkeling van twee cruciale communicatievaardigheden: zelfpresentatie en zelfonthulling. Jongeren hebben via een sociaal medium als Snapchat de illusie van controle in de communicatie met leeftijdgenoten, die psychologische privacy oplevert. Op deze wijze ontstaat er een privacy-paradox, waarbij informatie-privacy onder druk staat.

Het vermeende ‘digitale dementie’-effect van veelvuldig sociale mediagebruik door jongeren wordt genuanceerd door de schrijvers. Er is te weinig concreet bewijs voor afname van de werking van het geheugen, ondanks problemen die jongeren hebben met het aanbrengen van focus op hun activiteiten.

Strijd tussen ouder en kind

Het hoofdstuk over media en ouders opent met een referentie naar Lev Vygotsky (4). In diens geest worden pedagogen aangesproken om zich te richten op de toekomstige mogelijkheden van kinderen en niet op hun verleden. In een gemedialiseerde wereld lijkt een gezaghebbende opvoedingsstijl met goed proactief mediamanagement beter te slagen in het begeleiden van kinderen richting zelfregulering dan een autoritaire stijl. Echter, er blijft tussen ouders en kinderen veel strijd als het gaat om mediagebruik, iets dat voor jongeren in hun persoonlijk domein valt, aldus onderzoekster Judith Smetana. Over de invloed van het gebruik van media op zuigelingen en peuters is nog veel discussie, maar er lijkt consensus over de beperking van de schermtijd per dag (30-60 minuten). Educatieve media kunnen wel degelijk positieve invloed hebben op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen, zo blijkt onder meer uit een vijftal kenmerken van dit type media die het leren positief beïnvloeden.

De auteurs eindigen met een aantal uitdagingen voor het huidige onderzoek naar mediagebruik van kinderen en jongeren. De snel veranderende media en technologie met het samenspel van disciplines als communicatiestudies, psychologie en sociologie maken onderzoek in dit veld niet eenvoudig. Ook de invloed van interactiviteit en immersie heeft meer onderzoek nodig. Zij geven aan dat ogenschijnlijk kleine effecten die optreden na meta-analyses kunnen betekenen dat een kleine groep kinderen of jongeren wel degelijk gevoelig is voor bepaalde media-invloeden. Zij gedijen pas bij speciale verzorging, zoals orchideeën. Het ‘personaliseren’ van onderzoek biedt hoop hier nieuwe antwoorden op te kunnen vinden. Media-effecten en mediavoorkeuren zijn uiteindelijk in hoge mate afhankelijk van de ontwikkeling van het kind. Ook aanleg en sociale factoren spelen daarin een cruciale rol.

Maar het mag duidelijk zijn: ouders zijn onmisbaar bij het benutten van de positieve en het verminderen van de negatieve invloeden van media op hun kind.

De online versie van het boek is beschikbaar op de website van de uitgeverij onder een Creative Commons licentie.

(1) = http://nl.aup.nl/books/9789462986954-leven-in-media.html

(2) = https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S2352250X17300830

Mediawijzer.net vroeg blogger John om op basis van de gratis online versie het boek te recenseren. Bloggers delen hierbij hun eigen mening. Mediawijzer.net maakt altijd zelf de beslissing om een gekregen product wel of niet te (laten) recenseren en ontvangt hiervoor geen vergoeding.

Laat een reactie achter

Vul je e-mailadres in om op de hoogte te blijven van reacties (je e-mailadres wordt niet gepubliceerd).

Reacties worden eerst goedgekeurd door de redactie.